afzinnig

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From af +‎ zin +‎ -ig.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ɑfˈzɪ.nəx/
  • (file)
  • Hyphenation: af‧zin‧nig
  • Rhymes: -ɪnəx

Adjective[edit]

afzinnig (comparative afzinniger, superlative afzinnigst)

  1. (obsolete, rare) senseless, mindless
    • 1693, Jean Cosyns, "Waaschouwing", Treur-spel aller treur-speelen, ofte Jesus Christus lijdende en stervende voor den mensch, publ. by the widow of Joris Willemsen.
      Daarom bidde den Lezer , dat hy gelieve de goedtheid te hebben , van aanſtondts te zien naa de Verbetering, wanneer iet ſtoot, of duister, of afzinnig is.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1878, Jan Willem Brouwers, Staatkundige harmoniën van Neerlands grondwet, Van Langenhuysen, page 28:
      In onze staathuishoudkunde is onze Eerste Kamer niet een vreemd element, afzinnige navolging van buitenlandsche instellingen, maar een noodzakelijk bestanddeel, een onmisbare medewerker, nu voorstander dan tegenstander, ten einde het staatkundig evenwicht te handhaven dat voor onze Nederlandsche Staatsinrichting eene levensbehoefte is en blijft.
      (please add an English translation of this quotation)

Inflection[edit]

Inflection of afzinnig
uninflected afzinnig
inflected afzinnige
comparative afzinniger
positive comparative superlative
predicative/adverbial afzinnig afzinniger het afzinnigst
het afzinnigste
indefinite m./f. sing. afzinnige afzinnigere afzinnigste
n. sing. afzinnig afzinniger afzinnigste
plural afzinnige afzinnigere afzinnigste
definite afzinnige afzinnigere afzinnigste
partitive afzinnigs afzinnigers