conculega
Jump to navigation
Jump to search
Dutch[edit]
Alternative forms[edit]
- (more common, but proscribed) concullega
Etymology[edit]
Blend of concurrent (“competitor”) + collega (“colleague”).
Pronunciation[edit]
Noun[edit]
conculega m or f (plural conculega's, diminutive conculegaatje n)
- (informal) A colleague, or a person working in the same sector for a different employer, viewed to some degree as a competitor.
- Hoewel we bij verschillende bedrijven werken, zijn we eigenlijk conculega's in dezelfde branche.
- Although we work for different companies, we are actually "conculegues" in the same industry.
- Als conculega's kunnen we soms samenwerken aan projecten en elkaar ondersteunen.
- As "conculegues", we can sometimes collaborate on projects and support each other.
- Het is belangrijk om goede relaties op te bouwen met je conculega's en respectvol met elkaar om te gaan.
- It's important to build good relationships with your "conculegues" and treat each other with respect.
- We zijn vriendelijke conculega's, maar we staan ook in concurrentie met elkaar om klanten te winnen.
- We are friendly "conculegues", but we are also in competition with each other to win clients.