kwezelen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Probably onomatopoeic.[1] Compare Middle Dutch queteren.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈkʋeː.zə.lə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: kwe‧ze‧len

Verb[edit]

kwezelen

  1. (intransitive) to act, in particular to talk, in a way considered overly devout
  2. (intransitive) to talk nonsense, to say meaningless things

Inflection[edit]

Conjugation of kwezelen (weak)
infinitive kwezelen
past singular kwezelde
past participle gekwezeld
infinitive kwezelen
gerund kwezelen n
present tense past tense
1st person singular kwezel kwezelde
2nd person sing. (jij) kwezelt kwezelde
2nd person sing. (u) kwezelt kwezelde
2nd person sing. (gij) kwezelt kwezelde
3rd person singular kwezelt kwezelde
plural kwezelen kwezelden
subjunctive sing.1 kwezele kwezelde
subjunctive plur.1 kwezelen kwezelden
imperative sing. kwezel
imperative plur.1 kwezelt
participles kwezelend gekwezeld
1) Archaic.

References[edit]

  1. ^ Philippa, Marlies, Debrabandere, Frans, Quak, Arend, Schoonheim, Tanneke, van der Sijs, Nicoline (2003–2009) Etymologisch woordenboek van het Nederlands (in Dutch), Amsterdam: Amsterdam University Press