menopauze

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Alternative forms[edit]

Etymology[edit]

Borrowed from Latin menopausis, which is the oldest form in Dutch. The current spelling is based on French ménopause.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈmeː.noːˌpɑu̯.zə/
  • (file)
  • Hyphenation: me‧no‧pau‧ze

Noun[edit]

menopauze f (plural menopauzen or menopauzes, diminutive menopauzetje n)

  1. menopause
    • 1849, Dr. H. Polyn Büchner. "Balneologisch verslag", in Kliniek. Tijdscrift voor wetenschappelijke geneeskunde, vol. 4, J. G. van Terveen & zoon (publ.), page 105.
      Ruim 20 jaren geleden werd zij, na eene tegennatuurlijke verlossing, door eene ontsteking der linker nier aangetast, welke jaren lang voortdurende, een gevoel van zwaarte en stompe pijn in de lendenen achterliet en met algemeene vermagering en hectische geaardheid der vergezellende koorts gepaard ging, om eerst later, na de menopausis, in eene ontlasting van etterachtige pis te eindigen.
      (please add an English translation of this quotation)

Synonyms[edit]

Descendants[edit]

  • Indonesian: menopause