ongeloof

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Pronunciation[edit]

  • (file)
  • Hyphenation: on‧ge‧loof

Noun[edit]

ongeloof n (uncountable)

  1. Disbelief.
    Zijn beweringen werden met ongeloof ontvangen door de meeste mensen.
    His claims were met with disbelief by most people.
    De getuigenis van de ooggetuige zorgde voor groot ongeloof bij het publiek.
    The eyewitness testimony caused great disbelief among the audience.

Descendants[edit]

  • Negerhollands: ongeloof, ongloof