ongenaakbaar

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From on- +‎ genaakbaar, from genaken (to approach).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌɔŋ.ɣəˈnaːk.baːr/
  • (file)
  • Hyphenation: on‧ge‧naak‧baar

Adjective[edit]

ongenaakbaar (comparative ongenaakbaarder, superlative ongenaakbaarst)

  1. unapproachable, inaccessible
  2. (figuratively, of people) distant, detached, aloof

Inflection[edit]

Declension of ongenaakbaar
uninflected ongenaakbaar
inflected ongenaakbare
comparative ongenaakbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial ongenaakbaar ongenaakbaarder het ongenaakbaarst
het ongenaakbaarste
indefinite m./f. sing. ongenaakbare ongenaakbaardere ongenaakbaarste
n. sing. ongenaakbaar ongenaakbaarder ongenaakbaarste
plural ongenaakbare ongenaakbaardere ongenaakbaarste
definite ongenaakbare ongenaakbaardere ongenaakbaarste
partitive ongenaakbaars ongenaakbaarders

Derived terms[edit]