ontbladen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Inherited from Middle Dutch ontblāden. Equivalent to blad (leaf) +‎ ont- -en (privative circumfix).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌɔntˈblaː.də(n)/
  • Hyphenation: ont‧bla‧den
  • Rhymes: -aːdən

Verb[edit]

ontbladen

  1. to remove the leaves from a plant, to exfoliate

Inflection[edit]

Conjugation of ontbladen (weak, prefixed)
infinitive ontbladen
past singular ontbladde
past participle ontblad
infinitive ontbladen
gerund ontbladen n
present tense past tense
1st person singular ontblad ontbladde
2nd person sing. (jij) ontbladt ontbladde
2nd person sing. (u) ontbladt ontbladde
2nd person sing. (gij) ontbladt ontbladde
3rd person singular ontbladt ontbladde
plural ontbladen ontbladden
subjunctive sing.1 ontblade ontbladde
subjunctive plur.1 ontbladen ontbladden
imperative sing. ontblad
imperative plur.1 ontbladt
participles ontbladend ontblad
1) Archaic.